De dag van het Alhambra. We gaan nu ’s morgen niet zo vroeg op pad, want we zijn gisterenavond al aangekomen in de stad waar het vandaag te doen is, en we hebben een 1e koffiestop op een pleintje midden in Granada. We gaan daarna eerst naar een museum en tombe van de aartshertogen Ferdinand en Isabel; de twee personen die Columbus zijn reizen betaald hebben, en daardoor belangrijk zijn voor de geschiedenis van Spanje. Officieel zijn ze geen koning en koningin van het land geweest, dus liggen ze niet in het El Escorial, maar dus hier, in Granada. De tombe is er niet veel minder om. Ook hier glij je langs marmeren vloeren en leuningen…
Later lunchen we wat en struinen nog wat door de binnenstad.
De stad valt mij een beetje tegen. Niet dat ze niet mooi is; ze is prachtig, maar ik vind ze te netjes, te proper, eerder een diplomatenstad die zich inhoud, omdat het decorum dat vereist, dan een stad die leeft, omdat ze plezier in het leven heeft, zoals Sevilla. Statige gebouwen, meer recht dan rond (dat was, nogmaals, in Sevilla een stuk speelser) en flink, alsof de Russen er wonen.
Dan gaan we (eindelijk) naar het Alhambra. Hier worden we rondgeleid door een plaatselijke gids. Ze neemt ons mee langs de geschiedenis, verschillende bouwstijlen, gangen, kamers, hout, steen, bogen, doorkijkjes, ruïnes, wachtposten (we moeten er langs drie), stoelen, banken, wandkleden, balkonnetjes, kantelen, en tuinen. Wat een mooie tuinen! En toch doet het Alhambra me minder dan ik me eerst had voorgesteld. Het ziet er allemaal erg mooi uit, maar het lijkt warempel of de verzadiging er in begint te sluipen. Ik koop een boekje en een DVD, met drie korte documentaires over het Alhambra om o.a. eens na te gaan of ik hier niet over dingen heb heen gekeken; door ‘vermoeidheid (?), gemist zou hebben… Dit nu schrijvende moet ik het boekje en de DVD nog lezen en bekijken… Zegt dat wat?
Ik merk dat ik ook gewoon conditioneel wat vermoeid begin te raken en als een deel van de groep naar nog andere nabij gelegen tuinen doorloopt, blijf ik op een bankje zitten wachten tot ze terug zijn.
Dan is het de bus in en naar het hotel. Diner, babbelen en naar bed.
Dit schrijvende kan ik me, tot mijn eigen verbazing, niet veel meer van deze dag herinneren.
Wel dat ik in de stad ’s middags nog heb verwonderd over een nieuw instrument dat de laatste tijd ‘in’ is en waar ik een straatartiest op zie spelen. De zogenaamde ‘Chang’. Het heeft weg van een tweetal tegen elkaar geplakte wok-pannen. Als je er een tik op geeft komt er een geluid uit als een steeldrum. Er zitten verschillende deuken in de ‘pannen’ en de muzikant weet natuurlijk precies waar hij moet tikken…
Ik besluit een cd-tje van hem te kopen en ’s avonds luister ik op mijn kamer er even naar.
Op straat (live), klonk het beter. De cd is opgenomen in de studio, maar dat hadden ze beter ‘op straat’ kunnen doen…
Een apart dagje.